Meer duidelijkheid omtrent de vrijstelling bedrijfsvoorheffing voor werken in onroerende staat!

Werkgevers actief in sectoren die 'werken in onroerende staat' verrichten, krijgen onder bepaalde voorwaarden een lastenverlaging in de vorm van een vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing. Omwille van de relatief vage verwoording van de wettekst van 2018, werden we overspoeld met praktische toepassingsvragen. Op deze en andere prangende vragen wordt door de fiscus met de publicatie van de circulaire 2020/C/38 een antwoord gegeven.

Even herhalen… wat houdt de maatregel precies in?

Werkgevers actief in sectoren die 'werken in onroerende staat' verrichten, krijgen onder bepaalde voorwaarden een lastenverlaging in de vorm van een vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing.

Niet alleen de bouwsector (PC 124), maar onder andere ook de sectoren van de schoonmaak (PC 121), hout en stoffering (PC 126), de landbouw (PC 144), de metaalconstructie (PC 111) en de elektriciens (PC 149.01) kunnen dergelijke werken verrichten.

Indien u onder meer aan de volgende voorwaarden voldoet, heeft u recht op de gedeeltelijke vrijstelling doorstorting bedrijfsvoorheffing werken in onroerende staat:

  • U bent een onderneming waar ploegenarbeid wordt verricht. De regeling heeft een eigen definitie van ploegenarbeid en die luidt als volgt:
  • U betaalt of kent aan de werknemer van de ploeg een bruto-uurloon, vóór inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdragen van minstens 14,19 EUR toe.

“werk dat wordt verricht in één of meerdere ploegen, waarvan de ploeg minstens 2 personen omvat zonder rekening te houden met studenten en leerlingen in een alternerende opleiding, die hetzelfde of complementair werk doen zowel qua inhoud als qua omvang. Het werk wordt verricht op locatie en betreft werken in onroerende staat"

Op heden bedraagt deze gedeeltelijke vrijstelling doorstorting bedrijfsvoorheffing 18 % van de belastbare bezoldigingen van de werknemers tewerkgesteld in ploegen op locatie.

De fiscus licht in een aantal FAQ's de regeling verder toe.

De fiscus publiceerde recent een circulaire met betrekking deze maatregel. Hierin wordt onder andere een verduidelijking gegeven met betrekking tot het begrip ‘werken in onroerende staat’, de 1/3de vereiste, …

We merken op dat de fiscus in haar interpretatie:

  • Verduidelijkt dat niet iedere werknemer van de ploeg, het vereiste minimale bruto-uurloon moet hebben. De vrijstelling kan wel enkel toegepast worden op de bezoldigingen van de werknemers van de ploeg die het vereiste minimale loon toegekend worden. (FAQ 9)
  • De bewijslast bij de werkgever legt om het bewijs te leveren van de feitelijke elementen die aanleiding geven voor de vrijstelling. (FAQ 22). Registratie op de werven is daarbij een mogelijk bewijsmiddel.

Voor de arbeiders in de bouwsector (PC 124) stelde zich dit probleem niet, voor de andere sectoren die werken in onroerende staat verrichten, kan dit wel relevant zijn

  • De werknemers die intellectuele diensten verrichten, uitsluit (FAQ 6). De vraag stelt zich of de fiscus op dit punt niet te streng is. Een architectenbureau of studiebureau kan terecht niet genieten van de vrijstelling. Maar wat als een werfleider of projectleider in dienst van dezelfde onderneming, wel meewerkt in dezelfde ploeg die werk in onroerende staat op een werf uitvoert? De activiteit is dan bijkomstig of is een onderdeel van de werken in onroerende staat.

Wij raden de werkgever aan om een lijst ter beschikking van de administratie te houden met daarin, voor elke werknemer, de volledige identiteit en de periode van het jaar gedurende dewelke die werknemer ploegenarbeid heeft verricht. U noteert daarbij best het adres van de werf waar de werknemer in ploeg aan het werk was. De administratie kan steeds de juistheid van de gegevens vermeld in dit document nagaan en daartoe de nodige bewijsstukken opvragen en onderzoeken.

We hernemen deze FAQ's hieronder volledig. De meeste antwoorden liggen in de lijn der verwachting.

1.Welke werkgevers komen in aanmerking voor deze steunmaatregel?

2.Wat wordt er verstaan onder het begrip 'ondernemingen waar ploegenarbeid wordt verricht' wanneer het gaat om werken in onroerende staat?

3.Kan een ploeg bestaan uit één werknemer en één bedrijfsleider?

4.Kan een ploeg bestaan uit een zelfstandige en diens werknemer?

5.Wat wordt er verstaan onder het begrip 'werken in onroerende staat'?

6.Worden werkzaamheden van intellectuele aard betreffende werken in onroerende staat beschouwd als 'werken in onroerende staat'?

7.Wat wordt er verstaan onder het begrip 'bruto-uurloon'?

8.Indien het bruto-uurloon voor inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage, minder is dan 13,75 euro, maar de werkgever betaalt een ploegenpremie, kan deze dan aanspraak maken op deze steunmaatregel?

9.Moet het bruto-uurloon voor inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage van elke werknemer die deel uitmaakt van de ploeg minstens 13,75 euro zijn?

10.Voor welke werknemers kan de werkgever aanspraak maken op deze steunmaatregel?

11.Kan de werkgever deze steunmaatregel toepassen op de studenten en leerlingen in een alternerende opleiding die deel uitmaken van de ploeg?

12.Wanneer verrichten ploegen werken in onroerende staat 'op locatie'?

13.Is de één derde-norm van toepassing op deze steunmaatregel?

14.Mag voor de bepaling van de één derde-norm zowel rekening gehouden worden met de arbeidstijd waarin de werknemer in ploegenarbeid werken in onroerende staat heeft verricht op locatie, als met de arbeidstijd waarin de werknemer in ploegen- en nachtarbeid werd tewerkgesteld overeenkomstig de 'klassieke' definitie van onderneming waar ploegen- of nachtarbeid wordt verricht of in een volcontinu arbeidssysteem werd tewerkgesteld?

15.Is er voor eenzelfde werknemer een cumul mogelijk tussen de 'klassieke' vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor ploegen- en nachtarbeid (22,8 %) of de 'verhoogde' vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor een volcontinu arbeidssysteem (25 %), en de 'nieuwe' vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor ondernemingen die werken in onroerende staat, in ploegenarbeid op locatie verrichten?

16.Kunnen de uitzendkantoren deze steunmaatregel toepassen?

17.Hoeveel bedraagt deze vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing?

18.Wat wordt er verstaan onder belastbare bezoldigingen voor de toepassing van deze steunmaatregel?

19.Wat met de bedrijfsvoorheffing die betrekking heeft op premies en toeslagen die zijn onderworpen aan de maandelijkse schalen van de bedrijfsvoorheffing?

20.Kan deze steunmaatregel gecombineerd worden met andere vrijstellingsregelingen van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing?

21.Hoe moet deze vrijstelling van doorstorting worden verwerkt in de aangifte bedrijfsvoorheffing?

22.Welke bewijsstukken moet de werkgever of het uitzendkantoor kunnen voorleggen?

23.Vanaf wanneer kan deze steunmaatregel worden toegepast?


1.Welke werkgevers komen in aanmerking voor deze steunmaatregel?

Om in aanmerking te komen voor deze steunmaatregel, moet de werkgever aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • De werkgever is een onderneming waar ploegenarbeid wordt verricht volgens de definitie hiervan voor ondernemingen waarvan de werknemers werken in onroerende staat op locatie verrichten
  • De werkgever betaalt of kent aan de werknemers van de ploeg een bruto-uurloon, voor inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage van minstens 13,75 euro toe[1] ; in dat geval wordt hij geacht aan de vereiste een ploegenpremie betaald of toegekend te hebben, te voldoen
  • De werkgever is schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing op die premie krachtens artikel 270, eerste lid, 1°, WIB 92.
  • De werkgever houdt de bedrijfsvoorheffing volledig in op de bezoldigingen van de betrokken werknemers.

2.Wat wordt er verstaan onder het begrip 'ondernemingen waar ploegenarbeid wordt verricht' wanneer het gaat om werken in onroerende staat?

Voor de toepassing van deze steunmaatregel verstaat men onder het begrip 'ondernemingen waar ploegenarbeid wordt verricht':

  • Het werk wordt verricht in één of meerdere ploegen[2]
  • De ploegen omvatten minstens twee personen zonder rekening te houden met studenten[3] en leerlingen in een alternerende opleiding[4]
  • De ploegen doen hetzelfde of complementair werk zowel qua inhoud als qua omvang
  • De ploegen verrichten het werk op locatie
  • Het gaat om werken in onroerende staat[5] .

De definitie van dit begrip voor ondernemingen waarvan werknemers werken in onroerende staat verrichten, verschilt dus van die voor andere activiteiten. Zo is de voorwaarde dat de ploegen elkaar niet mogen overlappen en elkaar zonder onderbreking moeten opvolgen ter zake niet van toepassing.

3.Kan een ploeg bestaan uit één werknemer en één bedrijfsleider?

Ja. De definitie van het begrip 'onderneming waar ploegenarbeid wordt verricht' stelt dat een ploeg bestaat uit minstens twee personen. Bijgevolg kan een ploeg bestaan uit een bedrijfsleider die in teamverband werkt met zijn werknemer.

De vrijstelling wordt evenwel enkel berekend op de bezoldigingen van de werknemer.

4.Kan een ploeg bestaan uit een zelfstandige en diens werknemer?

Ja. De definitie van het begrip 'onderneming waar ploegenarbeid wordt verricht' stelt dat een ploeg bestaat uit minstens twee personen. Bijgevolg kan een ploeg bestaan uit een zelfstandige die in teamverband werkt met zijn werknemer.

De vrijstelling wordt evenwel enkel berekend op de bezoldigingen van de werknemer.

5.Wat wordt er verstaan onder het begrip 'werken in onroerende staat'?

Dit zijn de werken bedoeld in artikel 20, § 2, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29.12.1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde, zijnde:

  • In hoofdzaak de werken in onroerende staat in de zin van artikel 19, § 2, tweede lid van het Btw-Wetboek, zijnde het bouwen, het verbouwen, het afwerken, het inrichten, het herstellen, het onderhouden, het reinigen en het afbreken, geheel of ten dele, van een uit zijn aard onroerend goed, en de handeling die erin bestaat een roerend goed te leveren en het meteen op zodanige wijze aan te brengen aan een onroerend goed dat het onroerend uit zijn aard wordt
  • De andere handelingen, opgesomd in art. 20, § 2 van voormeld koninklijk besluit nr. 1, zijnde:
    • Iedere handeling die tot voorwerp heeft zowel de levering als de aanhechting aan een gebouw:
      • Van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een installatie voor centrale verwarming of airconditioning, daaronder begrepen de branders, de reservoirs en de regel- en controletoestellen verbonden aan de ketels of aan de radiatoren;
      • Van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een sanitaire installatie van een gebouw en, meer algemeen, van alle vaste toestellen voor sanitair of hygiënisch gebruik aangesloten op een waterleiding of een riool;
      • Van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een elektrische installatie van een gebouw, met uitzondering van toestellen voor de verlichting en van lampen;
      • Van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een elektrische belinstallatie, van brandalarmtoestellen, van alarmtoestellen tegen diefstal en van een huistelefoon;
      • Van opbergkasten, gootstenen, gootsteenkasten en meubels met ingebouwde gootsteen, wastafels en meubels met ingebouwde wasbak, zuigkappen, ventilators en luchtverversers waarmee een keuken of badkamer is uitgerust; van luiken, rolluiken en rolgordijnen die aan de buitenkant van het gebouw geplaatst worden.
    • Iedere handeling die tot voorwerp heeft zowel de levering van wandbekleding of vloerbedekking als de plaatsing ervan in een gebouw, ongeacht of die bekleding of bedekking aan het gebouw wordt vastgehecht of eenvoudig ter plaatse op maat wordt gesneden volgens de afmetingen van de te bedekken oppervlakte
    • Ieder werk dat bestaat in het aanhechten, het plaatsen, het herstellen, het onderhouden en het reinigen van goederen bedoeld in a. of b. hierboven.

Wordt eveneens beoogd, de terbeschikkingstelling van personeel met het oog op het verrichten van een werk in onroerende staat of van handelingen bedoeld in a., b. of c. hierboven.

Het gaat dus om alle werken in onroerende staat, zijnde alle werken die betrekking hebben op het bouwen, het verbouwen, het afwerken, het inrichten, het herstellen, het onderhouden, het reinigen en het afbreken, geheel of ten dele, van een uit zijn aard onroerend goed alsmede elke handeling die erin bestaat een roerend goed te leveren en het meteen op zodanige wijze aan te brengen aan een onroerend goed dat het onroerend uit zijn aard wordt.

Het begrip 'werken in onroerende staat' zoals opgenomen in artikel 2755, § 5, WIB 92, is hetzelfde als het begrip opgenomen in artikel 400, eerste lid, 1°, a, WIB 92. De administratieve commentaar bij dit artikel (nummers 400/5 tot 19 en 400/22 tot 26) verduidelijkt dit begrip.

6.Worden werkzaamheden van intellectuele aard betreffende werken in onroerende staat beschouwd als 'werken in onroerende staat'?

Neen. De studie- en controlewerkzaamheden uitgeoefend door, bijvoorbeeld, een architect, een landmeter, een ingenieur, een calculator, een veiligheidscoördinator, een werf- of projectleider … met het oog op de voorbereiding of de coördinatie van werken in onroerende staat zijn geen 'werken in onroerende staat'.

7.Wat wordt er verstaan onder het begrip 'bruto-uurloon'?

Hieronder wordt verstaan het bruto-uurloon voor inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdragen.

Hierbij wordt geen rekening gehouden met de eventuele premies en toeslagen die de werkgever zou betalen of toekennen. Ook met de eventuele betaling of toekenning van een overloon wordt geen rekening gehouden voor de bepaling van het bruto-uurloon.

Het bruto-uurloon is een absoluut bedrag en moet niet in relatie gebracht worden tot een weekstelsel.

8.Indien het bruto-uurloon voor inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage, minder is dan 13,75 euro, maar de werkgever betaalt een ploegenpremie, kan deze dan aanspraak maken op deze steunmaatregel?

Neen. Om aanspraak te maken op deze steunmaatregel, moet de werkgever een bruto-uurloon voor inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage, van minstens 13,75 euro (voor indexering) betalen.

9.Moet het bruto-uurloon voor inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage van elke werknemer die deel uitmaakt van de ploeg minstens 13,75 euro zijn?

Neen. Het bruto-uurloon voor inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage hoeft niet voor elke werknemer die deel uitmaakt van de ploeg minstens 13,75 euro (voor indexering) te zijn. De steunmaatregel kan evenwel enkel toegepast worden op de bezoldigingen van die werknemers van de ploeg van wie het bruto-uurloon voor inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage, minstens 13,75 euro (voor indexering) bedraagt.

Voorbeeld

De ploeg bestaat uit een werknemer A met een bruto-uurloon voor inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage, van 15,00 euro, een werknemer B met hetzelfde bruto-uurloon en een werknemer C met een bruto-uurloon voor inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage, van 10,00 euro. De ploeg verricht werken in onroerende staat op locatie.

In de veronderstelling dat aan alle andere voorwaarden voldaan is, vormen de werknemers A, B en C een ploeg van minstens 2 personen.

De vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing geldt enkel voor de bezoldigingen van de werknemers A en B. Deze vrijstelling kan niet worden toegepast op de bezoldigingen van werknemer C, vermits zijn uurloon minder dan 13,75 euro bedraagt.

10.Voor welke werknemers kan de werkgever aanspraak maken op deze steunmaatregel?

De werkgever kan aanspraak maken op deze steunmaatregel voor al de werknemers die werken in onroerende staat in ploegverband verrichten op locatie.

Het begrip 'werknemer' is hier niet beperkt tot de werknemers behorende tot categorie 1 bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24.12.2002. Zo komen ook o.m. de werknemers behorende tot categorie 2 en 3 bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24.12.2002 alsook de statutaire en contractuele personeelsleden van de openbare sector in aanmerking.

Grensarbeiders komen, daarentegen, niet in aanmerking voor deze steunmaatregel.

11.Kan de werkgever deze steunmaatregel toepassen op de studenten en leerlingen in een alternerende opleiding die deel uitmaken van de ploeg?

Wanneer de werkgever aan een student[6] of leerling in een alternerende opleiding[7] een bruto-uurloon voor inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage van minstens 13,75 euro (voor indexering) betaalt of toekent, kan hij de steunmaatregel op hun bezoldigingen toepassen voor zover ze deel uitmaken van een ploeg van minstens twee andere personen die geen studenten of leerlingen in een alternerende opleiding zijn.

Concreet betekent dit dat er in twee stappen gewerkt wordt. In de eerste stap wordt nagegaan of er sprake is van een ploeg van minstens twee personen zonder rekening te houden met studenten en leerlingen in een alternerende opleiding.

Indien er sprake is van een ploeg, kan overgegaan worden naar de tweede stap: op wie mag deze steunmaatregel worden toegepast. De steunmaatregel mag toegepast worden op alle werknemers van de ploeg, met inbegrip van de studenten en leerlingen in een alternerende opleiding van wie het bruto-uurloon voor inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage minstens 13,75 euro (voor indexering) bedraagt.

Voorbeeld 1

De ploeg bestaat uit een werknemer A met een bruto-uurloon voor inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage, van 15,00 euro, een werknemer B met hetzelfde bruto-uurloon en een student C met een bruto-uurloon voor inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage, van 10,00 euro. De ploeg verricht werken in onroerende staat op locatie.

In de veronderstelling dat aan alle andere voorwaarden voldaan is, vormen de werknemers A en B een ploeg van minstens 2 personen. Student C wordt buiten beschouwing gelaten, alhoewel hij tot de ploeg behoort.

De vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing geldt voor de bezoldigingen van de werknemers A en B. Deze vrijstelling kan niet worden toegepast op de bezoldigingen van student C, vermits zijn uurloon minder dan 13,75 euro bedraagt.

Voorbeeld 2

De ploeg bestaat uit een werknemer A met een bruto-uurloon voor inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage, van 15,00 euro, een werknemer B met hetzelfde bruto-uurloon en een student C met een bruto-uurloon voor inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage, van 14,00 euro. De ploeg verricht werken in onroerende staat op locatie.

In de veronderstelling dat aan alle andere voorwaarden voldaan is, vormen de werknemers A en B een ploeg van minstens 2 personen. Student C wordt buiten beschouwing gelaten, alhoewel hij tot de ploeg behoort.

De vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing geldt zowel voor de bezoldigingen van de werknemers A en B als voor de bezoldigingen van student C. Het bruto-uurloon voor inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage, bedraagt zowel de werknemers A en B als de student C immers minstens 13,75 euro.

Voorbeeld 3

De ploeg bestaat uit een werknemer A met een bruto-uurloon voor inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage, van 15,00 euro, en een student B met een bruto-uurloon voor inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage, van 14,00 euro. De ploeg verricht werken in onroerende staat op locatie.

Aangezien de ploeg slechts bestaat uit één werknemer is niet voldaan aan één van de voorwaarden om te kunnen spreken van een onderneming waarin ploegenarbeid wordt verricht.

Bijgevolg kan de werkgever deze vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing niet toepassen, noch op de bezoldigingen van werknemer A, noch op de bezoldigingen van student B.

12.Wanneer verrichten ploegen werken in onroerende staat 'op locatie'?

De werken in onroerende staat uitgevoerd op de hoofdzetel of een vestigingseenheid van de werkgever door een ploeg die daar gewoonlijk werkt, zijn niet uitgevoerd op locatie.

De werken in onroerende staat uitgevoerd door een ploeg op een werf bij een klant van de werkgever zijn wel uitgevoerd op locatie.

Het voorgaande wordt geïllustreerd aan de hand van enkele voorbeelden.

Voorbeeld 1

Een werkgever/onderneming actief in de bouwsector heeft een ploeg van 5 werknemers tewerkgesteld op een werf van haar klant waar deze ploeg werken in onroerende staat uitvoert.

In dit voorbeeld verricht de ploeg werken in onroerende staat op locatie.

Voorbeeld 2

Een werkgever/onderneming stelt in haar fabriek een onderhoudsploeg van 4 werknemers tewerk. Deze onderhoudsploeg werkt gewoonlijk in deze fabriek. Het werk verricht door deze onderhoudsploeg beantwoordt aan de definitie van werken in onroerende staat in de mate dat deze diensten betrekking hebben op bijvoorbeeld de muren, de ramen, de plafonds en de vloeren van de fabriek. In de mate dat de onderhouds- en reinigingswerken evenwel betrekking hebben op andere goederen, zoals bijvoorbeeld meubelen, zijn ze geen werk in onroerende staat.

In dit voorbeeld werkt de onderhoudsploeg niet op locatie.

Voorbeeld 3

Een werkgever/onderneming actief in de onderhoudssector organiseert het onderhoudswerk in ploegen van minstens 2 werknemers. Deze ploegen verrichten onderhoudswerkzaamheden zowel in de onderneming zelf als bij klanten van die onderneming. Die onderhoudswerken voldoen aan de definitie van 'werken in onroerende staat'.

In dit voorbeeld zijn de onderhoudswerkzaamheden die de ploeg bij de klanten verricht, werken in onroerende staat op locatie.

Voorbeeld 4

Een werkgever/gemeente heeft een groendienst die verantwoordelijk is voor het onderhoud van het groen en de infrastructuur op de begraafplaatsen, de gemeenteschool, het gemeentemuseum en de gemeentelijke kinderopvang. De groendienst organiseert haar werk in ploegen bestaande uit 3 medewerkers die werken in onroerende staat op de hierboven vermelde plaatsen uitvoeren. Deze medewerkers vertrekken 's ochtends vanuit het magazijn van de groendienst.

In dit voorbeeld verrichten de ploegen werken in onroerende staat op locatie.

13.Is de één derde-norm van toepassing op deze steunmaatregel?

Ja. De één derde-norm is van toepassing op deze steunmaatregel.

Dit betekent dus dat deze vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing, enkel wordt toegekend aan werknemers die, overeenkomstig de arbeidsregeling waarin zij tewerkgesteld zijn, over de betrokken maand tenminste één derde van hun arbeidstijd in ploegenarbeid werken in onroerende staat op locatie verrichten.

Meer uitleg over de één derde-norm vindt u in de FAQ hierover op Fisconetplus.

14.Mag voor de bepaling van de één derde-norm zowel rekening gehouden worden met de arbeidstijd waarin de werknemer in ploegenarbeid werken in onroerende staat heeft verricht op locatie, als met de arbeidstijd waarin de werknemer in ploegen- en nachtarbeid werd tewerkgesteld overeenkomstig de 'klassieke' definitie van onderneming waar ploegen- of nachtarbeid wordt verricht of in een volcontinu arbeidssysteem werd tewerkgesteld?

Neen.

Indien de werkgever aanspraak wenst te maken op de 'klassieke' vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor ploegen- of nachtarbeid of op de 'verhoogde' vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor een volcontinu arbeidssysteem, dan moet de werknemer tenminste één derde van zijn arbeidstijd in ploegen- of nachtarbeid ('klassieke' vrijstelling) zijn tewerkgesteld, of in een volcontinu arbeidssysteem ('verhoogde' vrijstelling).

Indien de werkgever aanspraak wenst te maken op de 'specifieke' vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor ondernemingen die werken in onroerende staat, in ploegenarbeid op locatie verrichten, dan moet de werknemer tenminste één derde van zijn arbeidstijd in ploegenarbeid werken in onroerende staat op locatie verrichten.

15.Is er voor eenzelfde werknemer een cumul mogelijk tussen de 'klassieke' vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor ploegen- en nachtarbeid (22,8 %) of de 'verhoogde' vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor een volcontinu arbeidssysteem (25 %), en de 'nieuwe' vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor ondernemingen die werken in onroerende staat, in ploegenarbeid op locatie verrichten?

Neen. Er is geen cumul mogelijk in hoofde van eenzelfde werknemer.

16.Kunnen de uitzendkantoren deze steunmaatregel toepassen?

Een uitzendkantoor kan aanspraak maken op de steunmaatregel onder de volgende voorwaarden:

  • Het uitzendkantoor is een onderneming die erkend is voor uitzendarbeid
  • Het uitzendkantoor stelt één of meerdere uitzendkrachten ter beschikking van een onderneming waar ploegenarbeid wordt verricht
  • Deze onderneming stelt de uitzendkrachten tewerk in een systeem van ploegenarbeid en leeft alle andere wettelijke voorwaarden na.

17.Hoeveel bedraagt deze vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing?

De vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 3 % van de belastbare bezoldigingen van al de werknemers die in aanmerking komen voor deze steunmaatregel.

Vanaf 01.01.2019 bedraagt dit percentage 6 % en vanaf 01.01.2020 bedraagt dit percentage 18 %.

18.Wat wordt er verstaan onder belastbare bezoldigingen voor de toepassing van deze steunmaatregel?

Hieronder wordt verstaan de wedden en lonen van de werknemers evenals de voordelen van alle aard die zij hebben verkregen uit hoofde of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid, met uitsluiting van:

  • Alle premies (met uitzondering van de ploegenpremie) en toeslagen, ongeacht of deze premies en toeslagen onderworpen zijn aan de maandelijkse schalen van de bedrijfsvoorheffing dan wel aan de exceptionele bedrijfsvoorheffing
  • Het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de achterstallige bezoldigingen
  • De vergoedingen verkregen uit hoofde of naar aanleiding van het stopzetten van de arbeid of het beëindigen van een arbeidsovereenkomst
  • Vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen.

19.Wat met de bedrijfsvoorheffing die betrekking heeft op premies en toeslagen die zijn onderworpen aan de maandelijkse schalen van de bedrijfsvoorheffing?

Het bedrag van de vrijstelling is beperkt tot de bedrijfsvoorheffing die op de in aanmerking te nemen bezoldigingen werkelijk werd ingehouden.

20.Kan deze steunmaatregel gecombineerd worden met andere vrijstellingsregelingen van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing?

Deze steunmaatregel kan gecombineerd worden met alle andere vrijstellingsregelingen van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing, evenwel rekening houdend met het cumulverbod vermeld in FAQ 15.

21.Hoe moet deze vrijstelling van doorstorting worden verwerkt in de aangifte bedrijfsvoorheffing?

Er moeten twee aangiftes in de bedrijfsvoorheffing worden opgesteld.

a) 1ste aangifte

In de eerste aangifte die betrekking heeft op alle werknemers komt in het vak 'belastbare inkomsten' de door de werkgever voor die periode betaalde of toegekende belastbare bezoldigingen en in het vak 'verschuldigde BV', de ingehouden BV.

b) 2de aangifte

De tweede aangifte heeft betrekking op de werknemers waarvoor de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor ploegenarbeid voor werken in onroerende staat gevraagd wordt.

In het vak 'belastbare inkomsten' komen de belastbare bezoldigingen die in aanmerking komen voor deze steunmaatregel en die betrekking hebben op de werknemers die ploegenarbeid voor werken in onroerende staat verrichten.

In het vak 'verschuldigde BV' komt een negatief bedrag, gelijk aan 3 % van al de belastbare bezoldigingen van de werknemers die in aanmerking komen voor deze steunmaatregel (8).

(8) Vanaf 01.01.2019 bedraagt dit percentage 6 % en vanaf 01.01.2020 bedraagt dit percentage 18 %.

De te gebruiken code in het vak 'aard inkomen' is 57.

22.Welke bewijsstukken moet de werkgever of het uitzendkantoor kunnen voorleggen?

De werkgever die of het uitzendkantoor dat aanspraak wenst te maken op de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor ploegenarbeid, draagt de bewijslast ervan. De werkgever of het uitzendkantoor moet het bewijs kunnen leveren van de feitelijke elementen die aanleiding geven voor de vrijstelling. Registratie op de werven is daarbij een mogelijk bewijsmiddel.

De werkgever en het uitzendkantoor kunnen ook een nominatieve lijst ter beschikking van de administratie houden met daarin, voor elke werknemer, de volledige identiteit en de periode van het jaar gedurende dewelke die werknemer ploegenarbeid heeft verricht. De administratie kan steeds de juistheid van de gegevens vermeld in dit document nagaan en daartoe de nodige bewijsstukken opvragen en onderzoeken.

23.Vanaf wanneer kan deze steunmaatregel worden toegepast?

Deze nieuwe steunmaatregel is van toepassing op de bezoldigingen betaald of toegekend vanaf 01.01.2018.



[1] Bedrag van toepassing voor 2018.

Dit bedrag is gekoppeld aan de afgevlakte gezondheidsindex als bedoeld in artikel 2, § 2, van het koninklijk besluit van 24.12.1993 ter uitvoering van de wet van 06.01.1989 tot vrijwaring van ’s lands concurrentievermogen, bekrachtigd bij de wet van 30.03.1994 houdende sociale bepalingen voor de maand september 2017 (103,42).

Het geïndexeerd bedrag voor 2019 bedraagt 13,99 euro en voor 2020 14,19 euro.

[2] Opdat er sprake zou zijn van een 'ploeg', moeten in principe alle leden van die ploeg hetzelfde uurrooster hebben.

[3] Als bedoeld in titel VII van de wet van 03.07.1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

[4] Als bedoeld in artikel 1bis van het koninklijk besluit van 28.11.1969 tot uitvoering van de wet van 27.06.1969 tot herziening van de besluitwet van 28.12.1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.

[5] Deze voorwaarde houdt in dat alle leden van een ploeg werken in onroerende staat moeten verrichten.

[6] Als bedoeld in titel VII van de wet van 03.07.1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

[7] Als bedoeld in artikel 1bis van het koninklijk besluit van 28.11.1969 tot uitvoering van de wet van 27.06.1969 tot herziening van de besluitwet van 28.12.1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.

Op de hoogte blijven?